Ik Zal Naderen tot God, Mijn Hoogste Vreugde

Vertaald in mei 2006 door André H. Roosma van Accede! (www.12accede.nl)

1 Verschaf mij recht, o God, vecht voor mijn zaak.
Bescherm mij tegen een liefdeloos volk, vol list en bedrog.
2 U bent toch mijn God, mijn toevlucht, waarom wijst U mij af,
waarom ga ik gehuld in het zwart, door de vijand geplaagd?
3 Zend Uw licht en Uw waarheid, laten zij mij geleiden
en brengen naar Uw heilige berg, naar de plaats waar U woont.
4 Dan zal ik naderen tot het altaar van God, tot God, mijn hoogste vreugde.
Dan zal ik U loven bij de lier, God, mijn God.
5 Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij.
Vestig je hoop op God, eens zal ik Hem weer loven, mijn God Die mij ziet en redt.

Er zijn drie redenen waarom ik deze tekst heb gekozen voor mijn laatste preek tussen mijn ope­ratie en m’n verlofperiode. Ten eerste was deze tekst waarschijnlijk de krachtigste en meest dierbare voor me in deze dagen sinds m’n opera­tie, en ten tweede beschrijft hij het hoogste doel van het leven, inclusief dus het doel voor ons als gemeen­te in de komende vijf maanden. Ten derde reikt deze Psalm zeer praktische stappen aan die je kunt nemen wanneer je het gevoel hebt dat God ver weg is of dat Hij je in de steek gelaten of afge­wezen heeft.

Bemoedigingen na de operatie

Laat ik dit moment gebruiken om te zeggen hoe intens dankbaar ik ben voor uw gebeden en kaar­ten en cadeautjes en maaltijden en bezoek­jes. Als u bemoediging nodig hebt dat God uw gebe­den beantwoord heeft, laat me dan zo veel bemoedi­ging geven als ik maar kan. Ten eerste heb ik me niet afgewezen gevoeld door God. Ik heb niet getwijfeld aan het feit dat Hij alles onder controle heeft, noch aan Zijn wijsheid of Zijn goedheid of iets van dat alles. Kanker te krijgen is voor mij een gave geweest vanuit Zijn volmaakt-wijze, alles-beheersende, volmaakt-liefdevolle hand. Die vrede in m'n ziel dank ik niet aan mijn karakter maar aan Gods genade. Hartelijk bedankt voor uw gebeden.

Ten tweede zijn Noël [John Piper’s echtgenote, vert.] en ik diep verenigd in deze omhelzing van Gods soevereine wijsheid en goedheid. Er zijn weinig dingen die meer voor me betekenen dan de hand van m'n echtgenote te nemen en sa­men ons hoofd te buigen en als één te zeggen: "Vader, we accepteren dit vanuit Uw hand en we onderwerpen ons aan Uw soevereine wil en we vertrouwen U. Ga Uw gang met ons – alleen: laat Christus groot­gemaakt worden." Dat te kunnen zeggen, met je vrouw aan je zijde die Amen voelt en zegt, is een van de hoogste pieken in de bergketen van huwelijksvreugde.

Ten derde heb ik geen pijn ervaren. Ongemak? Ongenoegen? ja. Maar niets dat ik in de catego­rie 'pijn' zou scharen. God heeft me met zachte handschoenen behandeld.

Ten vierde heeft de dokter woensdag bij me geze­ten en het ziekterapport besproken. Het bevestig­de de aanwezigheid van kanker in de verwijderde prostaat, maar het bevestigde ook dat – voorzover ze konden zien – het omhulsel niet was aangetast, en dat er geen aanwijzing van kanker in de lymfeklieren was. Hij zei dat 94% van de mannen met deze uitslag en deze operatie na tien jaar nog kanker-vrij zijn. Hier­voor breng ik dank en belijd rustig en gelukkig tegenover God: "Of ik in de 94% of in de 6% groep zit, is volledig in uw handen." En daarin heb ik vrede. Niet in de kansberekening.

En zo zou ik natuurlijk kunnen doorgaan. Waar­mee ik maar wil zeggen: wees bemoedigd dat uw gebeden niet tevergeefs zijn geweest.

Dus laten we nu naar Psalm 43 gaan en zien wat het uiteindelijke doel van ons leven is en welke prak­tische stappen u kunt nemen als u afstand er­vaart tegen­over God of de indruk hebt dat Hij u verlaten of afgewezen heeft.

De verdeelde ziel van de Psalmist

Vers 1 beschrijft wat er gaande is in het leven van de Psalmist; vers 2 beschrijft wat er gaande is in zijn ziel in reactie op deze situatie. Vers 1: “Ver­schaf mij recht, o God, vecht voor mijn zaak. Bescherm mij tegen een liefdeloos volk, vol list en bedrog.” Wat zijn situatie pijnlijk maakt is dat hij vijanden heeft en dat zij hem onderdrukken. Ze zijn een goddeloos volk en ze bedreigen zijn leven of maken hem op een of andere manier ellendig.

Vers 2 beschrijft wat er gaande is in zijn ziel: “U bent toch mijn God, mijn toevlucht, waarom wijst U mij af, waarom ga ik gehuld in het zwart, door de vijand ge­plaagd?” Wat hier het meest opvalt over zijn ziel is dat deze verdeeld is. We zullen dit in vers 5 ook zien, en het is waarom de psalmisten soms bidden: “verenig mijn hart om uw naam te vre­zen” (Psalm 86:11). Zijn hart is verdeeld tus­sen wat hij in de eerste regel van vers 2 zegt: “U bent toch mijn God, mijn toevlucht” en in de vol­gende regel: “waarom wijst U mij af?” en vervol­gens: “waarom ga ik gehuld in het zwart, door de vijand ge­plaagd?”

Een deel van zijn hart, zo lijkt het, schuilt bij God. God heeft hem niet afgewezen en hij heeft God niet afgewezen. Maar hij kan niet begrijpen waar­om God zijn vijanden op deze nare manier de overhand laat krijgen. Wanneer hij zegt: “waarom wijst U mij af?” lijkt hij te bedoelen: “Waarom keert U mij de rug toe en staat U toe dat de vij­and me ellendig maakt? U bent mijn toevlucht. Ik ben wel honderd keer naar U toe gevlucht. Ik vlucht nu naar U toe. Maar U hebt me overge­geven aan de hoon en bedreiging van mijn vij­anden. Er is duisternis om me heen en ik klaag van droefenis in mijn onder­drukking.”

Ik denk dat dit een herkenbare situatie is onder christe­nen vandaag de dag – een verdeeld en ver­scheurd hart. Ik zeg niet dat het iets goeds is, of dat we deze ervaring moeten hebben. Ik zeg alleen dat de meeste christenen dit kennen. In feite denk ik dat ik zou zeggen: “Alle christe­nen ervaren dit op enig punt.” Je kunt het zien in de woorden van de man in Marcus 9:24: “Ik ge­loof. Kom mijn ongeloof te hulp!” Je ziet het in de strijd van Paulus in Romeinen 7:19: “Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.” Dus ik denk dat velen van u deze ervaring ook uit uw eigen leven herkennen.

Hoe de Psalmist ermee omgaat

Laten we nu eens kijken welke praktische stap­pen deze man in Psalm 43 neemt tegenover zijn ver­deelde hart. De genade van God heeft hem ervan weerhouden om zo ver te gaan dat hij niet wil ver­anderen. Dat wil hij dus wel. Hij begint de Psalm door het uit te roepen naar God: “Ver­schaf mij recht, o God, vecht voor mijn zaak.” Hij roept dus tegen zijn omstandig­heden in en vraagt God om ze te veranderen. “Versla deze vijanden, Heer! Geef me de over­winning!” Het is niet verkeerd, te bidden dat God ons redt van onze vijanden – of het nu mensen zijn of een natuurramp of ziekte. Het is juist en goed om te bidden voor bevrijding en redding en genezing. Dus dat doet hij.

Maar dat is niet het voornaamste wat hij doet. Hij doet twee andere dingen die veel dieper gaan en veel meer betekenen. De reden dat ik zeg dat ze dieper gaan en meer betekenisvol zijn is dat het verlangen naar rehabilitatie en redding uit de han­den van de vijand een natuurlijk verlangen kan zijn – dat wil zeggen: een verlangen dat ook mensen hebben die niet wedergeboren zijn en geen gees­telijk leven hebben. Iedereen wil hersteld worden en gered van z’n vijanden. Daar is op zich niets godvruchtigs aan. Dus het hoeft niet verkeerd te zijn. Maar er is geen geestelijk werk voor nodig in iemands leven om te zorgen dat hij zijn vijanden versla­gen wil zien en zelf wil ontkomen aan de troep waarin hij verkeert. Dat kan heel natuurlijk zijn.

Maar de andere twee dingen die de psalmist doet zijn niet natuurlijk. Dat zijn geen dingen die me­nigeen zou doen zonder het werk van de Heilige Geest in hun leven. Deze twee dingen gaan die­per en zijn meer betekenisvol dan al­leen het verlangen naar rechtsverschaffing. Het eerste is dat hij tot God spreekt (in vers 3 en 4) en God vraagt hem te leiden – niet alleen uit de ellende, maar naar God, en specifiek naar God in Zijn onovertroffen vreugde. Het andere punt is dat hij zijn eigen ziel aanspreekt (in vers 5) en zijn ziel oproept om op God te hopen. Nu zijn dit twee dingen die de duivel nooit zou doen. En het zijn ook dingen die de natuurlijke, geval­len, met zich­zelf ingenomen mens nooit zou doen.

Laten we eens een voor een naar deze twee din­gen kijken. Dit zijn de stappen die u kunt nemen als u zich van God verlaten voelt. Dit zijn stap­pen die ik honderden keren in mijn leven geno­men heb. En God heeft me geant­woord en geholpen.

Ten eerste spreekt hij tot God

Eerst, vers 3-4: “Zend Uw licht en Uw waarheid, laten zij mij geleiden en brengen naar Uw heili­ge berg, naar de plaats waar U woont. Dan zal ik na­deren tot het altaar van God, tot God, mijn hoog­ste vreugde. Dan zal ik U loven bij de lier, God, mijn God.” Dit is een verbazingwekkend gebed. Het laat een man zien met veel rijke geestelijke ervaring. Zijn woordenschat, zijn zicht op de realiteit, de volgorde van zijn ge­dachten, de God-gerichtheid van zijn doel, de vertrouwdheid met het heiligdom, de emotione­le gevolgen die hij voorziet – dat laat allemaal een man zien die met God geleefd heeft en God kent. Is het niet verba­zingwekkend dat zelfs zo’n man het gevoel kan hebben dat God ver weg is, alsof Hij hem afge­wezen heeft?

En merk op dat er hier geen vleugje meer te beken­nen is van gebed voor rechtsverschaffing tegen­over vijanden. Dat is niet meer in beeld. Er staat nu veel meer op het spel. Er is een veel belangrijker overwinning te behalen dan de over­winning over mensen of rampen of kanker. Dit is waarom ik in mijn artikel in Star zei: “Zie ‘kanker overwinnen’ niet alleen als ‘genezen worden’.” Er is een veel belangrijker overwinning te behalen. En die kun je behalen, zelfs als je sterft. Dat is waar de psalmist nu voor vecht.

Kruip nu in het hart van deze man en leer van hem wat hij doet. Dit is hoe je leert van de heili­gen die een lange tijd met God gewandeld heb­ben en Hem goed kennen. Zijn gebed neemt hem door vier stadia of vier stappen heen.

Eerste stap: Gebed om geestelijk licht en waarheid

In vers 3: “Zend Uw licht en Uw waarheid, laten zij mij geleiden.” Hij belijdt dat hij God nodig heeft om hem te leiden. Waarom? Omdat hij in het donker zit. Hij weet dat hij in de duisternis zit om­dat zijn hart verdeeld is. God is zijn toe­vlucht maar hij voelt zich verlaten, hij voelt zich afge­wezen. En hij weet wel beter. God wijst niet af wie bij Hem schuilen. “Hij is een schild voor allen die bij Hem schuilen” (Psalm 18:30). Maar hij kan zich­zelf niet helpen. Zo voelt hij zich.

O, hoe velen komen naar me toe voor gebed, wij­zend naar hun hoofd en zeggend: “Ik weet dat God waar is. Ik weet dat God van me houdt. Ik weet dat Hij belooft dat Hij me nooit zal ver­laten of af zal wijzen.” En dan wijzen ze op hun hart en zeggen: “Maar ik ervaar ’t niet.” Dat is ook wat deze man ervaart. Objectief gezien is God zijn schuilplaats. Maar subjectief gezien voelt hij zich afgewezen en verlaten.

Hij weet dat de oorzaak hiervan duisternis is. Hij is geestelijk ergens blind voor. Dus het eerste sta­dium van zijn gebed is voor licht en waar­heid. Op deze manier bad ook Paulus voor ons, in Efeze 1:17-18: “opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve... verlichte ogen uws harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt.” De ogen van het hart – denk aan waar de mensen naar toe wezen als ze niet konden voelen wat ze wisten – de ogen van het hart hebben licht nodig. Geestelijk licht. Licht van God.

Hij bidt voor geestelijk licht. Het is geen fysiek licht. Fysiek licht helpt fysieke ogen om de fysieke werkelijkheid te zien. Geestelijk licht helpt geeste­lijke ogen – die van ons hart – de geestelijke werkelijkheid te zien. En die te zien zoals hij is, namelijk: schitterend. Dus bidt hij hier niet dat God hem van zijn vijanden redt maar van een veel gevaarlijker vijand: een duis­ternis die de wereld veel aantrekkelijker doet lijken dan hij is en de grootheid en schoon­heid van God uit het gezichtsveld laat verdwij­nen.

O God, zo bidt hij, stuur me licht. En ik denk dat hij “waarheid” eraan toevoegt omdat dat is wat je ziet wanneer het licht komt. Waarheid is wat echt is, wat tastbare werkelijkheid is. Zend licht naar mijn ziel. Laat me de echte werkelijk­heid van de dingen inzien. O God, verdrijf de illusies uit mijn hart. Niet alleen intellectuele illusies uit m’n hoofd, maar vooral ook de emo­tionele beelden uit m’n hart die niet kloppen.

Tweede stap: bij het altaar van God komen

Het tweede stadium van zijn gebed is dat God hem door dit licht en door deze waarheid bij Gods heilige verblijfplaats zou brengen – het heiligdom en het altaar van God. Vers 3b-4a: “... laten zij mij geleiden en brengen naar Uw heilige berg, naar de plaats waar U woont. Dan zal ik naderen tot het altaar van God...” Nu is het altaar de plaats waar het bloed van offer­dieren gesprenkeld werd om verzoening te doen voor de mensen en waar God de zonden van Zijn volk vergaf. Met andere woorden, het licht van God leidt hem naar de waarheid van zijn zondigheid en neemt hem naar de plaats van vergeving en verzoening.

Aan deze zijde van het kruis van Jezus Christus vandaag weten we waar het altaar van God is. Het is niet in de tempel. Het is niet in een ge­bouw dat met mensenhanden gebouwd is. Hebreeën 13:10 zegt: “Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten.” Ons altaar is Jezus Christus, Die gekruisigd is en opgestaan en nu staat voor de troon van God. Zoals een oud Engels lied zegt: “Voor de troon van God daar­boven, heb ik een sterke en volmaakte voor­spraak” – namelijk Christus onze Hoge­priester, ons offerlam, ons altaar.

Het licht van God dat ons vandaag leidt is “... de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus...”(2 Corinthiërs 4:4). Het licht van het Evangelie leidt ons tot Christus, naar het altaar, naar het kruis. En daar wordt ons hart verder verlicht om onze zonde te zien en onze wonder­baarlijke vergeving.

Derde stap: God ervaren als hoogste vreugde

Het derde stadium van zijn gebed is dat dit licht en deze waarheid hem zouden leiden naar God als zijn hoogste vreugde. Vers 4: “Dan zal ik naderen tot het altaar van God, tot God, mijn hoogste vreugde.” Het uiteindelijke doel van het leven is niet vergeving of welke goede gave van God ook. Het uiteindelijke doel van het leven is God Zelf, Die we mogen ervaren als onze hoog­ste vreugde. Of heel letterlijk uit het Hebreeuws: “God, de blijdschap van mijn verheu­ging.” Dat wil zeggen, God, Die in al mijn ver­heuging over alle goede dingen die Hij gemaakt had, Zelf het hart van mijn vreugde is, de ultie­me blijdschap van mijn vreug­de. Elke blijdschap die God niet als de centrale Bron van vreugde heeft is een holle blijdschap en zal uiteindelijk als een zeep­bel uiteenspatten.

Is dit niet verbazingwekkend! Hier zien we een man die bedreigd wordt door vijanden en die gevaar voelt van zijn tegenstanders. En toch weet hij dat het gevecht waar het ’t meest op aan komt in zijn leven niet gaat om het verslaan van zijn vijanden; het gaat niet over het ont­snappen aan natuurlijke rampen en niet over genezen worden van kanker. Het uiteindelijke gevecht gaat erom: zal God zijn hoogste vreug­de zijn? Zal God de vreugde zijn die het hart vormt van al zijn blijd­schap?

Vierde stap: uiting geven aan deze vreugde in God

De laatste stap of het laatste stadium in zijn gebed is dat dit licht en deze waarheid hem ertoe zullen brengen om uiting te geven aan deze vreugde die hij in God ervaart. Het eind van vers 4: “Dan zal ik U loven bij de lier, God, mijn God.” Echte, authen­tieke vreugde in God zal overstromen in lofprij­zing. Of, zoals C.S. Lewis zegt in zijn boek over de Psalmen: “We vinden het heerlijk om te lofprijzen wat ons verheugt omdat de lofprijzing niet alleen de vreugde uitdrukt, maar die ook afmaakt; het is benoemde vervulling.”1 Het is niet verkeerd om te zeggen: “We zijn gemaakt voor God.” Het is niet verkeerd om te zeggen: “We zijn gemaakt voor vreugde.” Het is niet verkeerd om te zeg­gen: “We zijn gemaakt om te lofprijzen.” Maar het is nog meer waar om te zeggen: “We zijn ervoor ge­maakt om van God te genieten met overvloeiende lofprijs.” Dit is ons hoogste levensdoel.

Let wel: we hebben het gebed van een verdeeld hart beschreven. De psalmist zou een wel een constante, ononderbroken ervaring willen heb­ben van God als zijn hoogste vreugde. Maar in de rea­liteit zijn er tijden dat hij zich verlaten voelt. Hij weet in zijn hoofd dat God hem niet verlaten heeft. Maar ’t voelt wel alsof dat wel ’t geval is. Dus is zijn diepste strategie om aan deze gevaar­lijke conditie te ontsnappen, te bidden: “Zend Uw licht en Uw waarheid; laten die mij leiden; laten die me bij Uw heilige berg brengen en bij de plek waar U bent! Dan zal ik naar het altaar van God gaan, naar God mijn hoogste vreugde en ik zal U prijzen met de lier, o God, mijn God.

Ten tweede spreekt hij zijn eigen ziel aan

We hebben geen tijd om diep in te gaan op zijn tweede geestelijke strategie, maar laten we be­sluiten met die tenminste even te noemen. Zijn eerste strategie was om tot God te spreken. Zijn tweede is om tegen zichzelf te praten. Vers 5: “Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik Hem weer loven, mijn God Die mij ziet en redt.”

Daar zijn ze dus, de twee belangrijke praktische stappen die u kunt nemen als u zich verlaten voelt: tot God bidden en jezelf aanspreken. Niets is belangrijker in je geest dan het Evangelie aan jezelf te brengen.2 Hoop verkondigen als al je omstandigheden wanhoop verkondigen.

Verkondig het Evangelie aan jezelf

Als we nu van elkaar verwijderd zijn deze vol­gen­de vijf maanden, zul je dit dan doen, beste ge­meente Bethlehem? Net zo als de oudsten erop toe zullen zien dat het Evangelie verkon­digd wordt vanaf deze kansel, wilt u erop toezien dat u het Evangelie aan uzelf verkondigt? Bidt God om het licht dat u nodig hebt in uw hart, en verkondig tegenover uzelf de waarheid die u in uw ziel nodig hebt. En, zo God het wil, zullen we Hem opnieuw gezamenlijk prijzen op 6 augustus. Hem, onze redding en onze God.


Notes

1 C.S. Lewis, Reflections on the Psalms (New York: Harcourt, Brace & World, 1958), p.95. Het citaat is mijn vertaling (vert.). Letterlijk zegt Lewis: “we delight to praise what we enjoy because the praise not merely expresses but completes the enjoyment; it is its appointed consummation.”

2 Martyn Lloyd-Jones, de voormalige voorganger en arts uit Londen, beschreef het belang van predi­king naar onszelf toe: “Heeft u zich gerealiseerd dat het grootste deel van uw ongelukkig-zijn in dit leven eraan te wijten is dat u naar uzelf luistert in plaats van tegen uzelf praat? Neem die gedachten die naar u toekomen, ’s morgens bij het wakker worden. U hebt ze niet verzonnen maar ze praten tegen u. Ze brengen de problemen van gisteren bij u terug, enz. Iemand praat. Wie praat tegen u? Uw zelf praat tegen u. Welnu, de behandeling van deze man [in deze Psalm] was deze: in plaats van dit ‘zelf’ tegen hem te laten praten, beging hij tegen zichzelf te praten. ‘Wat ben je bedroefd, mijn ziel?’ vraagt hij. Zijn ziel was hem depressief aan het maken, hem aan het terneerdrukken. Dus staat hij op en zegt: ‘Zelf, luister eens even, ik zal je eens wat zeggen.’” Bron: D. Martyn Lloyd-Jones, Spiritual Depression (Grand Rapids, Mich.: Wm. B. Eerdmans, 1965), 20.